Op vakantie naar België en niet andersom…
Thuiskomen doet altijd deugd.
Wat is een thuis? België was 37 jaar lang mijn thuis. Bijna een jaar is Frankrijk nu de plek dat ik ‘thuis’ noem. Na maanden van noeste arbeid zien we langzaam maar zeker op ons stukje grond ‘de granges’ transformeren naar een huis. Een huis dat samen met de omliggende bossen en velden een thuis zal worden. De zomervakantie loopt bijna ten einde en het wordt tijd om even terug te keren. De woorden ‘terugkeren’ alleen al suggereren een soort van thuiskomst. Je bent ‘weggeweest’ en je ‘keert terug’. ‘Terug van weggeweest’ gelijk dat ze bij ons zeggen.
Ik beslis met de trein te gaan, in het gezelschap van mijn twee dochters. Het idee met vier kinderen de trein te nemen heb ik na een seconde al overboord gegooid. Ik zag het al voor me: een krijsende oververmoeide baby, een eigenzinnige peuter met elk uur een driftbui en dat in een soort van ijzeren kooi dat een treinstel heet – niet in de mogelijkheid te vluchten- , omringt door mensen die het eerste uur wel nog enig begrip zouden opbrengen maar vermoedelijk na zes uur mijn aanwezigheid en vooral die van mijn zonen zouden vervloeken. Neen… dat niet. Mijn meiden? Dat is een fluitje van een cent. Ze zijn al wat groter, zich bewust van de blik van de medemens. Een blik die dwingt tot conformistisch en beleefd gedrag. En dus gingen we op weg: ‘terug naar huis’?
Als we in de vroege avond de trein verlaten word ik overvallen door twee zaken: lawaai en stank. Een mens zou het vergeten maar ons Vlaanderenland stinkt. Na maanden de lucht te hebben opgesnoven in de Perigord Noir komt de stank van Vlaanderen je als pletwals tegemoet – net als het lawaai overigens. Maar de stank is onmiskenbaar. Ik heb het dan niet over de liefelijke geur van koeienmest die ook hier rijkelijk over het meetjesland wordt uitgespreid. Die geur weet ik te waarderen. Een soort van nostalgie zeg maar. Het voert me terug naar mijn kinderjaren waar de geur van bossen werd afgewisseld met de geur van koeien in onze mooie Ardennen.
Neen, ik heb het over de misselijkmakende stank van autogassen en andere kwalijke gassen die boven ons Vlaanderenland hangen. Mijn oudste dochter met een heel goede neus kneep die per direct dicht. Ik kan haar geen ongelijk geven. Nu goed, na een dag of twee ruik je het niet meer. Het is nog maar de vraag of dat een goede zaak is natuurlijk. Je hoeft geen diploma in de geneeskunde te hebben om te beseffen dat dergelijke lucht niet echt bevorderlijk kan zijn voor de gezondheid…
Het lawaai? De algehele sfeer? Dat is een ander paar mouwen. Daar wen je niet aan in enkele dagen.
Als we gepakt en gezakt op weg gaan naar de afgesproken plaats waar mijn schoonmoeder me zal ophalen – de zogenaamde ‘kiss and ride zone’- bevind ik me plots midden op de Voskeslaan hevig gesticulerend naar een autobestuurster die van menig is dat ‘een groen licht’ betekent dat zij mag doorrijden, ook al sta ik op dat moment nog in het midden van de baan – nog aan het oversteken- met twee kleine kinderen.
Wat een contrast met Bordeaux waar mijn bagage – die ik nogal theatraal zuchtend achter me aan sleep ‘ik beken’ – bijna uit mijn handen wordt gerukt door een kwikke tiener die dat zwaar gevalletje voor mij wel even de trap zou opdragen. Bovenaan wacht hij me op met een glimlach van oor tot oor en een heldere ‘je vous en prie’. Geen ‘je vous en prie’ hier op de baan te midden van de Voskeslaan. Wel een jonge vrouw die me toeterend van het baanvlak dirigeert gevolgd door niet te misverstane verwensingen. Welkom thuis.
Na een verkwikkende nachtrust breng ik mijn dochters plichtsgetrouw naar mijn ouders die al enkele dagen reikhalzend uitkijken naar onze komst. Het is een warm wederzien. Mijn dochters stralen en vinden het fijn om meme en pepe na al die tijd terug te zien. Ze zijn duidelijk in hun nopjes en met een gerust hart laat ik ze daar achter. Als ik opnieuw achter het stuur kruip word ik voor de tweede keer in amper 24 uur bijna van de baan gereden door een jachtige bestuurder. Het huilen staat me nader dan het lachen, want ook dat was ik even vergeten.
De jachtigheid. De haast. Het ongeduld. De humeurigheid. Hier leeft men niet. Men raast door het leven. En ik moet even wennen alvorens ik het ritme – dat enkele versnellingen hoger ligt – heb teruggevonden en ik lustig meevloek in het verkeer en mijn afwachtende houding achter het stuur bijstel naar een defensieve vechtlustige attitude. Maar het doet me geen deugd. Als ik even later in de tuin van mijn schoonouders van een theetje slurp en het geraas en gedender van de weg voor het huis me beletten waarachtig te genieten van de velden voor me komt het besef plots binnen: ik wil terug! En daar, zomaar ineens begrijp ik het: dit Vlaanderenland is niet langer mijn thuis. Dus neen. Ik ben niet ‘teruggekeerd’ naar België; ik ben even ‘op vakantie’. Een kwestie van woorden, maar het is een groot verschil.